zondag 16 juni 2013

Kersttijd - 5. Duisternis

Een blinde ziet niet wat zij hoort. Ik was als een blinde. Hoorde stemmen van mannen, een vrouw, gepraat, gelach maar ik zag ze niet. Er was niemand. Verward keek ik om me heen. Mark bood geen steun. Hij wapperde met iets in zijn hand waardoor de stemmen verstomden, rolgordijnen naar beneden kwamen, het licht uitging.

Ik stond in het donker en zou niets gezien hebben ware het niet dat het rolgordijn het licht van de lantaarnpaal voor het huis doorliet. Een zacht schijnsel waarvan ik zou willen dat het er altijd was geweest en zal zijn in donkere nachten. Ik haat de nacht omdat je dan ontvankelijker bent voor de geuren, geluiden en beelden uit het verleden.

In het donker sta je altijd op achterstand. Voetstappen op de gang, mannen in laarzen die mij wakker schopten om mij naar haar te brengen. ‘Op je knieĆ«n zwijn. Waarom slaap je als de eigenares je nodig heeft?’ Jaren van slaag, getreiter en meer dan ik durf te benoemen.

Zoveel jaar later is er nog steeds de angst voor de vrouwen uit die familie en onrust als het nacht is of donker. Sinds ik in het kleine slaapkamertje moet slapen, verbannen uit mijn eigen bed, ongeketend, niet langer veilig en geborgen in Marks armen, is een nachtlampje alleen niet meer genoeg om de demonen uit het verleden op afstand te houden.

Hij wist het niet. Niet alles. Mark besefte hoe belangrijk zijn keten voor mij was maar wist niet half hoeveel houvast het me gaf. Zekerheid die nooit meer dan een schijnzekerheid kan zijn, zoveel heb ik geleerd tijdens mijn jaren in gevangenschap.

Denk niet dat drie dagen een snee brood betekent dat je die de vierde dag opnieuw zult krijgen. Verwacht niet dat zij morgen genoegen zal nemen met de wijze waarop je haar gisteren bevredigde. Goed is nooit goed genoeg en de gevolgen van niet goed genoeg wil je niet meemaken.

Ik wil het nooit meer meemaken. Gelukkig is het lang geleden. Ik was jong en veerkrachtig toen ze me liet gaan. Ik heb het gered. Ik heb Mark gevonden. Nee. Hij vond mij. Herkende wie ik ben – een slavin. Erkende dat ik het was waarop hij zolang had gewacht. Ik heb hem gevraagd mijn leven vorm te geven – een leven in slavernij.

Zolang ik van Mark ben, zal mij niets gebeuren. Is dat wel zo? Op de achtergrond van mijn ketenloos bestaan waart Tessa rond. Zij was er vanmiddag tijdens de receptie. Ik heb haar geroken. Ze heeft ook wat gezegd maar ik weet niet meer wat. Zij is in de buurt al zie ik haar niet en Mark moet op reis. Onder wiens supervisie zal hij mij achterlaten?

Twee maanden of langer waarin hij geen tijd zal hebben voor mij, voor ons. Wat doe je met bezit als je er zolang niet bent? Het lijkt overduidelijk. Het lijkt een vaststaand feit. Maar ik kan het niet zien, wil het niet zien. Ik ben blind. Ik zie de signalen maar kan ze niet lezen.

‘Ze zitten in de salon.’
‘Wie?’
‘Dat zul je wel zien.’
‘Is Tessa er ook?’
Mark keek mij scherp aan. ‘Dat zul  je wel  zien.’ Het licht floepte aan.




Kate