woensdag 14 augustus 2013

Kersttijd - 16. Pijn

Wij stopten voor de laatste deur aan de linkerkant. Prachtige deuren heeft de Keizersgracht.
‘Niet bang zijn, lieve Kate.’
Hij klopte op de deur, opende die – ‘here she is’.

Jane, rode krullen, groene ogen, sproeten in het gelaat, zo Schots als maar zijn kan, vloog naar me toe, sloeg haar armen om mij heen, kuste me.

Kate, darling Kate. There you are. Let me look at you.’
Jane. Mijn lieve, lieve Jane. Onze vriendschap is ouder dan mijn slavernij. Zij en Clive.
Where is Clive? Is he here?’
He’ll join us in a few minutes.’

Natuurlijk was Clive was er ook. Hij en Jane waren het hechtste echtpaar dat ik kende – altijd samen. Lief. Open. Eerlijk. Alles wat je van vrienden mag verwachten en meer. Zij waren degenen die ik raadpleegde voor ik Mark vroeg mijn slavernij vorm te geven. Zij waren mijn klankbord en het zijne.

Zij waren mijn advocaten en vertegenwoordigers in de beginperiode toen ik geen stem had, geen rechten, toen ik niets mocht dan wennen aan het idee van Mark te zijn. Slavin. Wat was ik groen. Dat kon ik in reden niet meer van mezelf zeggen en toch was de pijn nooit minder geworden.

Het was zwaar in slavernij te leven. Ook toen ik zijn keten nog mocht dragen, had Mark het mij niet gemakkelijk gemaakt. Wat ik ervoor terugkreeg, was een vreemd soort genoegdoening. Een mengeling van trots, rust, zelfvertrouwen en stilte. Stilte in mijn hoofd wanneer de demonen uit het verleden zwegen.

Plus liefde. Liefde die indertijd had ontbroken. Onvoorstelbaar hoeveel liefde ik al had ervaren van Mark en hoeveel liefde ik terug kon geven. De bron van al het goede was pijn. Mijn pijn. Mijn lijden.

De kwellingen die ik als volwassen vrouw onderging, voedden het meisje, de jonge vrouw uit het verleden. Kalmeerden haar. Beschermden haar. Erkenden haar bestaan en gaven haar liefde. Door barrières van tijd en plaats heen ontstond er in het diepst van de pijn een helende connectie tussen het heden en mijn verleden.

Mark had weleens gezegd dat er een tijd zou komen dat het niet meer nodig zou zijn geslagen te worden. ‘Dan pak jij je tassen, legt misschien nog een briefje neer en gaat op reis zonder mij.’ Ongelovig had ik hem aangekeken maar hij was bloedserieus. ‘Als de tijd daar is, lieve Kate, dat jij moet gaan, laat dan alsjeblieft een briefje achter.’

Ik zag iets dat ik nooit eerder in zijn ogen gezien had. Pas later realiseerde ik mij dat het het bliksemen van oud zeer was geweest dat nog niet te ruste gelegd kon worden. Hoe herkenbaar. Mark vocht met zijn eigen duivels: sloeg mij en zorgde voor het jongetje dat hij ooit was.



Kate